Hoogstwaarschijnlijk wrote:Ah oké, helemaal duidelijk nu. Ja, het 'gewone Fries', dát had ik wel begrepen, maar ik vroeg me af of die andere twee nu dialecten binnen Friesland waren of iets anders. Maar nu begrijp ik het, dank u
Nee, het zijn vroege aftakkingen in feite van (vroeg) Middeleeuws Fries. Dat is hoogstwaarschijnlijk nooit echt een eenheid geweest, maar een collectie nauw verwante dialecten die een aantal gemeenschappelijke afwijkingen hadden ontwikkeld : veel Ingweoonse (ontronding, palatalisatie), maar ook een paar specifiek Friese, met name *ai die soms a:, soms e: werd, en Friese breking, bv. Vroege varianten waren te vinden op de Noordfriese eilanden (Sylt, Föhr, Amrum, Helgoland), later werd het Nordfriese vasteland (waar nu Bökingharde en Wiiringharde en andere varianten worden gesproken) gekoloniseerd vanuit wat nu Duits Ost-Friesland is. In Ost-Friesland stierf de taal uit (nu Nederduits met sterke Friese substraatinvloeden), en hetzelfde gebeurde in de provincie Groningen, met soortgelijk resultaat. In andere gebieden (Harlingerland, Wursten, Wangerooge) hield het het iets langer vol, maar stierf in fasen uit. Saterland is een oude kolonie van het Oostfriese gebied, waar nog steeds een steeds slinkender relicttaal gesproken wordt. Alleen in Westerlauwers Friesland is het onafgebroken gesproken sinds de Middeleeuwen, hoewel het nu erg afkalft, naar mijn idee. De kwaliteit van het Fries gaat m.i. wel erg hard achteruit. Spitigernôch, mar wat dochst deroan?
Noordfries is tussen eilanden en vasteland voor twee sprekers die echt willen wel te verstaan onderling, maar vanouds wordt het weinig gedaan. I.e. vanouds spraken een Amrumer en een Mooring-spreker Nederduits met elkaar, tegenwoordig is er meer een besef van elkaars taal en wordt er vaker geprobeerd ieder in de eigen variant te spreken. Er zijn veel verschillen. Fonologisch lijkt eilander Noordfries meer op Westerlauwer Fries, vind ik. Ik heb ooit Fering geleerd, en kan Mooring goed verstaan. Saterlands is vrij apart en klinkt als archaisch Westerlauwers Fries met een enigszins Nederduitse klank (er zijn veel Nederduitse leenwoorden, en een aantal ontwikkelingen heeft het ermee gemeen). Het is echter zonder twijfel Fries: Oudfriese breking als in Oudfries "riucht" etc. is aanwezig, nu uitgesproken als "Gjucht", bv., en er zijn stijgende tweeklanken uit Oudgermaans eu/ia (Ljude voor "lui/lieden:, net als WF lju, Fjur voor vuur, net als WF fjoer, etc). Saterfries heeft nog zo'n duizend sprekers, al het Noordfries samen misschien vijf duizend. Ik gef ze helaas niet veel overlevingskans... (wat tige spitich is, tinkt my..)